maandag 9 juni 2014

Woordeloos in Shanghai

In Shanghai waren genoeg geschikte plekken. De metro, theehuizen, trendy koffiebars van Starbucks, parken,  wachtruimtes van stations en luchthavens. Plekken waar mensen praten over trivia en wel en wee. Plekken waar stemmen van mensen en flarden van gesprekken zich in je hoofd dringen zoals een geur zich in je neus dringt zonder dat je die kunt afsluiten.  Vooral de eenzaat overkomt het. Wie met twee of meer thee zit te slurpen, vult de lucht doorgaans met zijn eigen geluid.
                Soms put een mens er al eens inspiratie uit. In Shanghai was er dus gelegenheid genoeg en aan volk ontbrak het ook niet. Ze spraken wel Chinees, zodat ik ontdekte hoe woorddoof, leesblind en sprakeloos een mens kan zijn. Het voelde als een frisse douche. Shanghai  bood een uitgelezen kans om, niet gehinderd door woorden, beter te kijken. Ogen hebben minder last van analfabetisme, hoogstens van selectieve blindheid en die kwaal hindert je minder in een nieuw buitenland.
                Het bleek dat er in de metro toch niet zo veel wordt gepraat. Met uitzondering van een ouder echtpaar - duidelijk op bezoek in de stad - of van enkele bouwvakkers, zit zowat iedereen er verdiept in het scherm van zijn smartphone of Appeltje. Vooral dat laatste, Pínggŭo in het lokale patois, bleek gegeerd.
                Ik had er ook eentje,  te leen gekregen, en met voorbijgestreefde cijfers, maar het voelde alsof de sint was langsgekomen. Toch keek ik steels op de schermen in mijn buurt. Dat mag in China. Het hoeft zelfs niet steels te gebeuren, discretie en persoonlijke ruimte zijn Westerse begrippen. Andermans schouders dienen om over te kijken of op te leunen. Je hoeft je niet in bochten te wringen zoals bij ons. Zo was er de dame van een hotelletje in Jiuxian met wie ik in een babbel verzeild raakte. Al pratend ging ze achter mijn rug naar iets staan kijken. Op mijn vraag wat er daarachter aan de hand was, antwoordde ze ‘Even kijken wat er op het etiketje van je trui staat.’ De toon waarop ze het zei, wees op het normale van haar gedrag.
                Terug naar de schermpjes in de metro. Mannelijke metrogebruikers spelen spelletjes (ik ken er geen, herkende dus niets), vrouwelijke metrorijders kijken naar soaps waarin wel een hoog Thuis-gehalte te herkennen valt. Een enkeling (m/v) leest tekst op het scherm. Tussendoor melden de mobieltjes al eens een binnenkomend gesprek, sms of tweet. Het eerste wordt beantwoord met Weí (Hallo) het tweede met vinnig nagelgetik. Na afloop zakken de hoofden weer naar de handen op schoot.
                Zoals gezegd, de bouwvakkers deden niet mee. Zij praatten en lachten met elkaar. Misschien hadden ze geen mobieltjes, misschien waren ze uit de gescheurde zakken van hun besmeurde broeken gevallen, net zoals de kam die ze al even niet meer door hun warrige haren hadden gehaald. Misschien had de familie die ze een jaar niet meer hadden gezien geen mobieltje om naar te bellen, misschien spaarden ze elke met cement en zweet  en verf getaande yuan om mee terug naar huis te nemen. Of om aan een vrouw te geraken. Hoewel, zonder kam…  Een transparante theethermos hadden ze gelukkig wel in de hand.  Warm water kan je zowat overal vragen en theeblaadjes gaan dagen mee.
                Op mijn mobieltje meldde de krant Shanghai Daily het faits-divers van een jong echtpaar dat hun dochtertje had verkocht voor de prijs van een iPhone 5. Ze wilden de nieuwste versie en ze hadden trouwens al een kind. 

donderdag 29 mei 2014

Langs kromme lijnen

Deze week zat ik weer eens op de zolder in het ouderlijke huis. Nochtans waren de meeste spinnenwebben in mijn hoofd dankzij de zeewind de oceaan in geveegd. Zowel wind als oceaan waren te fris voor de tijd van het jaar maar mijn tenen genoten van het zand dat door de Portugese zon heerlijk was opgewarmd. Hoe ik op die zolder kwam? Via kromme lijnen. Zullen we er een eindje langs lopen?
                Pakweg 34,5% van de Portugezen ging zondag 25 mei naar het stemhokje. Qua participatiegraad voor de Europese verkiezingen plaatsten ze zich daarmee net onder Roemenië (34,7 ´%).  De oudere Portugees schaamt zich.
                Er zijn excuses te vinden. Anders dan bij ons staat het de Portugezen immers vrij om al dan niet te gaan stemmen. En als dan de zon schijnt op een zondag… Ze zijn hier bovendien erg boos op Europa. Het volk ondervindt aan der lijve hoe zwaar de opgelegde besparingen doorwegen in de dag aan dag van werk, gezondheidszorg, pensioenen, onderwijs. Het spreekt vanzelf dat de Portugese regering haar rigoureuze maatregelen graag onder de paraplu van Europa schuift en daarmee ook de verantwoordelijkheid van zich af. Een gevolg daarvan is dat de mensen luid roepen dat er binnen Europa geen democratie heerst. Of je nu stemt of niet, zeggen ze, of we nu Portugese deputados naar Europa sturen of niet, alles wordt toch, buiten onze deputados om, door enkele machthebbers achter de schermen geregeld. Zelfs de opvolger van Durão Barroso wordt niet democratisch verkozen, zeggen ze. Nu, dat weten wij Belgen al sinds onze eigenste Jean-Luc  zijn veto kreeg. Maar misschien zijn wij in ons land van compromissen meer gewend aan deze gang van zaken dan de relatief jonge Portugese democratie.  Komt daarbij nog dat de Portugese regering niet de minste moeite heeft gedaan haar burgers te motiveren om te gaan stemmen. Op die manier verzeilde het land nu ietwat beschaamd in de onderste regionen van het landenlijstje met stempercentages.
                Volgende kromme lijn. In een van de Portugese kranten waar ik mijn mosterd haal, loopt van  april tot  juli een speciale actie: Livros Proibidos. Voor €6,50 kun je wekelijks een Verboden Boek bij de krant krijgen. De actie roept herinneringen op aan de erotische serie die de krant De Standaard enkele jaren geleden boudweg in Vlaamse huishoudens verdeelde. Hier ligt het toch anders. Tussen 1933 en 1974 censureerde de Estado Novo van Salazar ongeveer 3300 boeken en documenten. Daarvan worden nu dertien volumes opnieuw uitgegeven, met bij elk ervan, als kers op de cupcake, het rapport van de censor. Majoor José de Sousa Chaves was zo’n censor. Hij oordeelde bijvoorbeeld dat zeven van de negen verhalen in het boek Rã no Pântano  (De kikker in de modderpoel) van António de Almeida Santos van ’immorele, anti-sociale en pornografische aard zijn’. Dat ligt voor een deel aan de cartooneske tekeningen die, bekeken met  de ogen van vandaag, braaf suggestief zijn. Of wat denkt u bij een cartoon van een dikke pater die hautain neerkijkt op een knielende jongeman met een wolk van een slapende jonge vrouw boven zijn hoofd? Nee, nee, er is geen tepel, navel of origine du monde te zien.  Immoreel, anti-sociaal en pornografisch. De auteur noemt het boek dat hij schreef in zijn studententijd ‘een uiting van literaire naïviteit,  beticht van zonden die het niet in zich had’.  En verder zegt hij in de wijsheid van zijn 88 jaar dat ‘in een land waar schrijven en denken verboden was, vrijheid zijn recht krijgt via kromme lijnen’ en dat hij dankbaar is dat zijn boeken omwille van de censuur uiteindelijk meer lezers kregen.
                Door die Livros Proibidos kwam ik op de ouderlijke zolder terecht. Op onbewaakte momenten in mijn kinderleven, rommelde ik in een kist vol boeken op dik geel papier zonder harde kaft die om een of andere reden niet beneden in het boekenrek stonden. Toen ik de kist ontdekte, had mijn vader me de censuurcijfers uitgelegd die op de binnenflap gedrukt stonden. Een VI mocht iedereen lezen, een IV was een randgeval en een II mochten kinderen en vrouwen eigenlijk niet lezen. ‘Eigenlijk’ niet. Dus las ik op mijn twaalfde, stiekem en veel te vroeg, Walschap en consoorten. Het stiekeme had minder met de boeken te maken dan met het lezen dat, volgens de vrouwen in onze familie, een minder geschikte bezigheid voor meisjes was. En jawel, als het eigenlijk niet mag, word je een fervent lezer.
                In Portugal wordt 25 april elk jaar fervent gevierd, de kleinste gemeente heeft een Avenida da Liberdade en een Praca de abril. Voor 25 april 1974 werd de vrijheid gecensureerd, in de gevangenis gestopt of moest ze vluchten in verbanning. Er gingen mensen dood in haar naam.  Sinds die datum verliepen veertig jaar. Dat is een lange tijd. Lang genoeg om onachtzaam te dwalen langs de kromme wegen van de vrijheid.  Of is niet gaan stemmen uit protest net een ultieme keuze voor vrijheid?     

zondag 18 augustus 2013

Eekhoorntjes aan bron


Zondagochtend 8u30. Een uur of wat geleden werd ik gewekt door het gebeurrel van hongerige koeien die gevoerd wilden worden. Nu is het onze beurt. We zitten met vijftien rond een ellenlange tafel in een huis met de inspirerende naam La source des bois. De ochtendgesprekjes kabbelen langs koetjes en kalfjes die minder vlees om het lijf hebben dan die in de stallen en weides rondom dit huis. We worden langzaam klaarwakker met koffie en thee. ‘s Ochtends sijpelt de bron, pas later op de dag gaat ze krachtig borrelen. Het gekeuvel draalt even bij de muze en haar nachtelijke bezoeken. Voor een goed begrip en om een of andere ‘dirty mind’ tegen te gaan,  hier in Anlier-Vlessart komen veertien mensen gedurende zes dagen doen wat ze het liefste doen: ongestoord schrijven en tussen de eenzame bedrijvigheid door, praten over schrijven.
                Het begrip ‘Eekhoorntje op lange weg’ passeert bij het ontbijt. O schande, ik hoor het voor het eerst.  U begrijpt ook niks van die eekhoorn? Daar gaat het om. Overdag werkt de schrijvende mens hard en gedisciplineerd maar de nacht ziet hij graag als een grot van Ali Baba, mysterieus en veelbelovend. Een nachtelijke vondst schittert de Perseïden uit de hemel en doet juichen omdat de muze dan toch bestaat. Zij is sinterklaas en brengt lekkers mee voor de schrijver die ijverig zoet is, behalve als zij schrijft met vijftig tinten grijs. Excuus, ik wijk af.
                Een en ander loopt vaak op een desillusie uit. Meestal is dichter of schrijver de geniale vondst ’s ochtends vergeten. Mnemotechnische middeltjes willen wel eens helpen maar daar heb je nog verdomd wat werk mee; tegen de tijd dat je in je hoofd dat huis hebt opgetrokken en in elke kamer een woord of zin te slapen gelegd, ben je zelf weer klaarwakker. Noteren blijft over als mogelijkheid. Maar hoe doe je dat zonder die warme donsdeken open te slaan of je bedgenoot chagrijnig te maken?  De schrijver met de schat van Ali Baba, in dit geval Simon Carmiggelt, was erin geslaagd zijn nachtelijke vondst te noteren. ’s  Ochtends las hij terug wat hij niet mocht laten schieten: eekhoorntje op lange weg. Het stond er, hij had het nog.
                Daar stopte het. Waar die eekhoorn op de lange weg voor stond, wat Carmiggelt ermee aan wou, was achtergebleven in het duister van de grot.   Op het notitieblokje naast mijn bed las ik vanochtend zoelplek. Goede poging, toch 1-0 voor Carmiggelt.

(Met dank aan muze Hilde P. voor het thema)


maandag 15 juli 2013

Gusto en Ritinha


Ze zijn nog niet dood. Nog niet helemaal. Oud wrakhout zijn ze, aangespoeld op een plek met nog meer wrakhout, hier in een uithoek van Sesimbra. Achter zich weten ze de grijzigheid van de steile rotswand. Voor hen reikt het blauw van de zee, onbereikbaar voor hen en hun afgeschreven leeftijdsgenoten.  De geur van vis is niet uit de lucht, net zomin als het gekrijs van de eeuwig hongerige meeuwen, twee zekerheden in het leven die hun nog niet ontnomen zijn. 
Ritinha’s huid kent nog de kleuren van rood en blauw, ook al zijn de wangen langs haar spitse neus ingedeukt en vertonen ze wrede sporen van ouderdom en aftakeling. Metgezel Gusto, voluit Gusto de Sesimbra, is te veel, te lang door zon en zeewater geloogd, ziet er ronduit miserabel uit. Uitgeleefd zijn ze. Eenzaam. Elk seizoen wat meer krimpend in de zon. Hun aanblik gaat me door merg en been, ik vergeet zelfs naar de grond te kijken om niet in de witte meeuwenguano te trappen, of naar boven, waar de cirkelende vogels dreigen met relaxte en nietsontziende sluitspieren.
Ritinha's en Gusto's laatste wachtplaats ligt niet ver van de haven waar vissers uitvaren in nieuwe, dure boten vol 21ste-eeuwse gesnuf. Ik kan haast horen hoe ze erover denken, Ritinha, Gusto en de andere afgedankten. Hoe ze met hun laatste adem kankeren op Europa en Bruxelas, die hoofdstad met zijn landrotten van ambtenaren die denken dat ze met wat ondoordacht gemikte verbas, die vermaledijde Europese subsidies, oude, kleine familieboten zoals zij uit het water jagen,  het botenkerkhof  op, in een betonnen hoek naast het water, tegen de grijze rotswand aan, sommige onder een afgedankte sprei van moeder-de-vrouw, die het ook niet meer kon aanzien.

Van oudsher weten ze in dit visserstadje aan de overkant van de Taag, op een boogscheut van Lissabon: varar é morrer. Op het droge ga je dood.

maandag 3 juni 2013

Nonkel Jef

Vorige week,  op de ene zonnige dag die de week hem gunde, hebben we nonkel Jef begraven. In het crematorium zaten we op baksteenrode kussens in een halve cirkel rondom hem, in een stijlvolle ruimte die ze daar ‘aula’ noemden. Buiten de halve-cilindervorm deed deze aula in niets denken aan de leszalen waar de toehoorders tree na tree afdalen tot aan een onbezette klapstoel en waar doorgaans aan faculteitsoverschrijdend doceren wordt gedaan. De enige trede was vooraan, voor nonkel Jef. De man die ons naar de aula was voorgegaan, droeg een rokkostuum waarvan de lange panden deftig tegen zijn kuiten tikten. Nonkel Jef droeg ook een donker pak, met donkere das en wit hemd. Niet dat we hem konden zien, die informatie had ik van zijn weduwe, mijn tante. Omdat hij het zo gewild zou hebben, zei ze. Dat pak en die das waren jarenlang zijn uniform geweest. Nog lang nadat ze met pensioen waren gegaan en Brussel hadden verruild voor een dorpje ergens op het platteland, had hij elke ochtend een das onder zijn hemdskraag geschikt en dan pas zijn ochtendkoffie gedronken. Later had hij zich aangepast aan de vestimentaire geplogendheden van de buurt, maar het was geruststellend te weten dat hij daar nu toch in zijn donkere pak tussen ons lag. Met zijn bijna negentig jaar was hij altijd een knappe man gebleven. 
Toen we allemaal in de kussens zaten, het geschuifel en gefluister van hardhorige tachtigers – ze leven allemaal lang in onze familie – uitstierf en we niet meer naast de donkere kist met de bloemenkrans konden kijken, liet het jonge meisje achter de pupiter de muzakviolen wegdeemsteren en begon ze aan het gesproken deel van de ceremonie. Ze herhaalde waarom we hier samen zaten, wie we allemaal waren. Echtgenote, kinderen, familie, vrienden. Wij wisten dat allemaal wel maar ik denk dat zij nood had aan bevestiging. Je zal daar maar staan als jonge mens naast die kist in zo’n volle aula. Ze zei dat het oké was dat we rouwden om Jef, tot drie keer toe zei ze dat het oké was.  Ik ging niet akkoord. Ten eerste was het niet oké dat hij dood was en ten tweede was het niet oké dat ze dat taalregister opentrok in een aula die voor drievierde gevuld was met zeventigers en tachtigers. De vier kleinkinderen, jonge twintigers, hadden er evenmin een boodschap aan. Of we tijdens het volgende muziekstukje wilden denken aan wat Jef voor ieder van ons betekend had, vroeg de jonge dame waarop ze de aula weer overstroomde met violen. Sinds tante ons had gebeld met het slechtst denkbare nieuws, waren we al begonnen met denken aan nonkel Jef en aan hoe onze levens dooreen hadden gelopen. Niet zoals tante elk wanhopig lang uur van de dag en de nacht - er was tussendoor het werk en de kleinkinderen konden niet alle examens uitstellen - maar in zijn nieuwe, ongewone afwezigheid was nonkel Jef sterk aanwezig in onze gedachten en gesprekken. Nu ze ons dat vroeg, viel het ons niet moeilijk om daarmee door te gaan, ondanks de violen.

Hij was er altijd geweest, nonkel Jef, van voor ik geboren werd. Op de achterbank van zijn auto, tussen twee neefjes in,  kreeg  mijn tienjarige ik voor het eerst de lichten en lichtreclames van de grote stad te zien, wat van Brussels-by-night een sprookjesstad maakte. Onuitwisbaar was die indruk. Sindsdien had ik zelfs op Times Square of de Avenida Paulista aan nonkel Jef gedacht en aan de kokon van zijn auto die mij voor het eerst de grote stad binnenvoerde. Verder dacht ik ook aan het begrip standenverschil waarvan ik me pas bewust was geworden door – naïef, naïef - over hem en zijn werk te vertellen tegen klasgenootjes die uit een ander milieu kwamen dan het mijne.  ‘Ach, jij kent de Wetstraat ook? Hoe kom JIJ daar dan? (Elleboogstoten,  gegniffel) Zo, je oom is chauffeur (zijdelingse blik),  van senator X? (Meer gelach)  Mijn vader IS senator! ’ Toen was ik – naïef, naïef – gaan twijfelen aan nonkel Jef maar tussen toen en die dag in de aula was het al langer uitgemaakt wat nu precies de waarde van een mens bepaalt.  Kon nonkel Jef het helpen dat zijn vader een smid was en geen notaris? Ondertussen hadden nonkel Jefs kinderen allemaal  diploma’s en kansen zat en waren de chauffeurs zekerder van hun job dan de politici die ze vervoerden.

De violen zonken weg. Wat zou de dirigente van de aula weten te vertellen over de man die ze zo vertrouwelijk ‘Jef’ noemde. Het stoorde een beetje dat ze zo vlotjes deed met ‘wij’ en ‘Jef’ en ‘missen’, bij mijn weten hadden ze elkaar nooit de hand geschud en wist ze niets van zijn donkere pak. Helaas. Zij vertelde ook niets meer over zijn leven. Alleen dat hij verder leefde. Ik zocht naar een kruisbeeld in de aula. Geen Verlosser. Geen nieuw leven na de dood. Geen verrijzenis. Alleen woorden door een micro die er tegenaan schurkten. Gelukkig nam de dochter en daarna een kleindochter de micro in handen. Dochter zei ‘papa’, een woord als een hologram. Ze zei waar ze hem overal bij miste en waar ze hem overal zocht. Ze zei  ‘dank u papa’ en nog meer van alles wat ze hem bij leven niet genoeg had gezegd.  Kleindochter zei  niet te weten waar hij was en hem toch overal te zien, in de tram, in een auto die voorbijreed, in de schouders van een man op straat. We kuchten, frommelden  met zakken en zakdoeken. Wij zagen nonkel Jef, in donker pak, goedlachs, met zijn auto in de weer voor kinderen, kleinkinderen en al wie hem nodig had. Zonder violen.



dinsdag 14 mei 2013

Beste Dimitri Verhulst


Gefeliciteerd met je nieuwe boek. Net hoorde ik je bij Joos op radio 1 en – nieuwsgierig – surfte ik naar het bijbehorende youtube-filmpje. Knap gedaan. De promo werkt, wees gerust, ik koop je boek. Je Helaasheid vond ik maar zozo maar voor mevrouw Verona ben ik graag de heuvel afgedaald, nu ben ik benieuwd of De laatkomer nog iets uit zijn mouw schudt.  Wat dementie en rusthuizen betreft, ging Vera Marynissen je immers voor met Vroeger was er later. Ik vermoed echter dat je het over een heel andere boeg hebt gegooid. Toch kreeg je boek al het etiket ‘seniorenroman’. Erg hé, zo’n etiketten?

Twee jaar geleden hielden we een korte babbel. In boekhandel De Zondvloed in Mechelen moest je wachten  tot alle leden van het Ensor Strijkkwartet, met wie je samenwerkte voor De 7 laatste zinnen, aan de handtekeningentafel zaten. Een indringende uitgave met de muziek van Haydn en jouw verhalen erbij.  De wachttijd doodde je met een babbeltje. Ik vertelde van mijn manuscript (en hoorde je denken Daar heb je weer zo’n oudere dame met te veel tijd en een ‘boek’ in de la) maar je zei: ‘Toch proberen, X deed het ook op haar zestigste. Wat ik wegschamperde met ‘ Ja ja, als je  een netwerk hebt, krijg je de code van de toegangsdeur’  en dat zo’n uitgever me  zou zien komen met mijn onbekende naam, nauwelijks  fb-vriendjes, een kop vol rimpels en zonder sappig drama in mijn leven. Zeg nu zelf. Je zweeg zodat ik dacht hij kan niet anders dan me gelijk te geven.

Onbeduidend gesprekje. Zo heb je er duizend en dit ene herinner je je vast niet meer. Daar hoef je zelfs geen dementie voor te veinzen. Waarom ik het dan per se wil oprakelen? Eerlijk is eerlijk: om mijn ongelijk toe te geven. Voor een keer mag iedereen – en vooral jij -weten dat ik fout zat en jij het bij het rechte eind had met je geloof in het quasi-onmogelijke. Het manuscript van twee jaar geleden breidde zijn naam uit van ‘Knopen’ naar ‘Een touw met duizend knopen’ en werd ondertussen uitgegeven door De Bezige Bij Antwerpen. Dat wilde ik je laten weten. Meer zelfs, nu je bezig bent met promoactiviteiten en misschien de tijd vindt om te lezen in plaats van te schrijven, wil ik je mijn ‘boek’  - de aanhalingstekens zijn er nu officieel af, het ‘boek’ werd boek - graag in handen spelen. Uit dank, zeg maar, voor dat Toch proberen en dat uitroepteken in je stem. De vraag is nu alleen: hoe? Ik blijf natuurlijk een kneus wat sociale media en youtube-filmpjes betreft. Langs die weg zal mijn pakketje je niet bereiken.  Of toch? Hallo, is daar iemand?

Collegiale groet
Diane

* Fout, helaas. Er is altijd te weinig dag, zelfs als die uitdijt in de nacht. Ik ben een sandwich-vrouw.

zondag 7 april 2013

Ontdekken


Wat hebben België en Portugal gemeen? Ik herinner me een Belgische (tweetalige) keeper met krullen die het bij Benfica naar zijn zin had, bij Sporting een Belgische trainer wie het minder goed verging. Over de ene wordt gezwegen omdat het te lang geleden is, over de andere omdat er weinig positiefs te vermelden viel. Exit voetbal. 
In deze crisistijd zijn er de verpleegkundigen en ingenieurs.  Advertenties in Portugese kranten vragen de eersten om te gaan werken in Alemanha, Holanda en Bélgica. De VDAB organiseert een beurs in Lissabon om de ingenieurs naar België te krijgen. Hier is er een tekort aan ingenieurs, ginder een tekort aan werk. De taal in het bedrijfsleven is Engels, dus het kan gemakkelijk. Het moeilijkste is  familie en vrienden achter te laten. De verpleegkundigen en verzorgenden krijgen intensief Nederlandse les. Ze  komen dan in pakweg het Kortrijkse terecht waar ze collega’s om vertaalhulp vragen: Ik begrijp niet, patiënte X zegt iets van pijn.  Pijndepis.  Welk pilletje moet ik haar geven? Geen pilletje, doe maar een sneetje peperkoek. Een mens zou heimwee krijgen naar het Hier spreekt men Nederlands van professor Florquin. Ach, de grenzen van de taal.
In de Portugese kranten van de afgelopen weken, merkte ik ook een hoge waardering voor het Belgische stripverhaal. Elke editie van de Jornal de Letras had het wel over een belga die steengoede  BD’s (aka strips) tekent.  Franquin, natuurlijk, met Robbedoes die ze hier ook Spirou noemen, maar nog meer lof voor François Schuiten en zijn machtige stoomlocomotief die hier A doce (La Douce)heet.
Weer naar de beginvraag. Met een mogelijk antwoord. Is een kolonie in Afrika een gemeenschappelijk punt? Dat zou kunnen. De ervaren Portugese ontdekkingsreizigers verlegden hun ontdekkingsroutes naar Afrika en raapten wat er te rapen viel. Opper-Belg Leopold II huurde iemand in om voor hem op ontdekking te gaan. Rapen kon hij zelf. Aan ons, zijn onderdanen, liet hij de schaamte.
Zondag overtuigden de Portugezen mij ervan dat ze zich minder hoeven te schamen dan wij. Zij gaven ook wat terug, iets van een andere orde dan een Afrika-museum in Tervuren.  Zondag liep ik in Lissabon het Gulbenkian-museum binnen (jaja, voor de n-de keer, ik kan het niet laten) gelokt door 360°, een tentoonstelling over de Portugese ontdekkingsreizen en de invloed ervan op de wetenschap. Zoals ik al zei, van koloniale geschiedenis gaat een Belg doorgaans wat ongemakkelijk verzitten op zijn stoel. Ons koloniale verleden in Afrika mag dan al miniem zijn in vergelijking met wat de Iberiërs zoal in de wereld uitrichtten, de balans is er niet minder negatief om. De tentoonstelling in het Gulbenkian wil het met dat koloniale verleden over een andere boeg gooien. De focus wordt er gericht op de vooruitgang die erdoor gemaakt werd, niet  het minst omdat de Portugezen de zich uitbreidende wereld in kaart brachten. Ze toont hoe dankzij de ontdekkingsreizigers en hun minutieus opgetekende ervaringen op zee en in de kolonies het traditionele en vaak fantasievolle Europese denken  een elektrische schok kreeg waardoor de wetenschap van de weeromstuit empirisch en met sprongen vooruit holde. De eenhoorn en andere fabeldieren werden sinds die tijd niet langer gesignaleerd. De tentoonstelling liet zien hoe de kaarten groeiden. Niet alleen die van de aarde en de zeeën, ook die van de wereld erboven, de sterren, gps-toestellen van het noordelijk en zuidelijk halfrond.  Portugese zeevaarders, scheepspiloten en reizende wetenschappers tekenden pennentrek na pennentrek zee- en landkaarten, beschreven notitie na notitie onbekende planten en dieren en tekenden ze uit. Het slimme ervan was dat alles in de volkstaal gebeurde, zodat  iedere zeevaarder die kon lezen, er zijn voordeel mee kon doen en er verder op bouwen.
Van voetbal naar cartografie en wetenschap? Ga je niet wat kort door de bocht, hoor ik de verstandige lezer denken.  Wacht, ik navigeer nog even naar een youtube-filmpje dat iemand me toestuurde. In het filmpje verklaart een negenjarige waarom baseball – en ik trek de lijn door naar ons voetbal  – zo belangrijk is voor de mensen. Omdat het spanning brengt, zegt hij, en omdat spanning iets is wat meestal ontbreekt in ons leven.
Misschien moeten we onze kinderen minder naar het voetbal brengen en wat meer naar de sterrenwacht of tekenles, desnoods naar het Gulbenkian. Zodat ze met open ogen op zoek gaan naar spannende dingen en daar iets mee gaan doen. Tekenen, met een geduldige pen. Schrijven, zin na zin. Onderzoeken en ontdekken.  Zoals Garcia de Orta zei: ‘Wat we vandaag niet weten, weten we morgen wel.’ Morgen is van onze kinderen. Aan ons ervoor te zorgen dat ze ontdekken hoe je tot weten komt. Misschien krijgen we zo meer wetenschappers en ingenieurs (m/v).